Artikel geschreven door Jean-Pierre Vergauwe in Architraaf December 2017, n° 194

 

De Wet van 31 mei 2017 betreffende de verplichte verzekering van de tienjarige burgerlijke aansprakelijkheid van aannemers, architecten en andere dienstverleners in de bouwsector treedt in werking op 1 juli 2018 (artikel 22). Deze wet treedt in werking op 1 juli 2018 (artikel 22). Laat ons de essentiële punten van deze langverwachte, doch nog niet perfecte en incomplete wet, bespreken..

 1. DEFINITIES (toepassingsgebied)

1°.De aannemer wordt gedefinieerd als « iedere natuurlijke of rechtspersoon die zich ertoe verbindt om voor rekening van een ander en tegen rechtstreekse of onrechtstreekse vergoeding, in volledige onafhankelijkheid maar zonder vertegenwoordigingsbevoegdheid, een bepaald onroerend werk op woningen die in België gelegen zijn, te verrichten, waarvoor de tussenkomst van een architect verplicht is in toepassing van artikel 4 van de wet van 20 februari 1939 betreffende de bescherming van de titel en het beroep van architect ».

Deze definitie is niet revolutionair: zij bevestigt dat de aannemer handelt op onafhankelijke wijze en zonder vertegenwoordigingsmandaat van de bouwheer. Toch dient vastgesteld dat het toepassingsgebied van de wet beperkt is tot de aannemer « waarvoor de tussenkomst van de architect verplicht is ». Hiermee zijn alle werken, uitgevoerd door aannemers die handelen zonder vereiste tussenkomst van de architect, uitgesloten.

2° De definitie van de architect is niet nieuw. Het gaat om « elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die ertoe gemachtigd is het beroep van architect uit te oefenen overeenkomstig art. 2 van de wet van 20 februari 1939»; wanneer zijn tussenkomst wettelijk verplicht is en tenslotte «  voor zover zijn of haar activiteit betrekking heeft op in België uitgevoerde werken en geleverde prestaties ».

Zijn bijgevolg niet onderworpen aan de wet, de prestaties van de architect die niet verricht worden in het kader van de wettelijk verplichte tussenkomsten van de architect krachtens artikel 4 van de wet van 20 februari 1939. Aangezien deze materie geregionaliseerd is, zal de toepassing van de wet rekening moeten houden met de Cobat voor wat betreft het Brussels Gewest, met de CoDT voor wat betreft het Waals Gewest en met de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening in het Vlaams Gewest.

 3° Voor andere dienstverleners in de bouwsector luidt de definitie: « elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, andere dan bouwpromotoren, die voor rekening van een derde en mits rechtstreekse of onrechtstreekse vergoeding zich ertoe verbindt, in volledige onafhankelijkheid maar zonder vertegenwoordigingsbevoegdheid, immateriële prestaties te verrichten die betrekking hebben op een bepaald onroerend werk op woningen die in België gelegen zijn. Het betreft onroerende werken waarvoor de tussenkomst van de architect verplicht is krachtens art. 4 van de wet van 20 februari 1939 betreffende de bescherming van de titel en het beroep van de architect ». De uiteenzetting van de motieven van het wetsontwerp bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers stelt dat « met andere dienstverleners in de bouwsector voornamelijk studiebureaus bedoeld worden ».

Het is verbazend – en ontgoochelend ! – dat het beroep van bouwpromotor uitdrukkelijk uitgesloten is uit het toepassingsgebied van de wet. Er wordt speciale aandacht besteed aan de situatie waarbij de promotor tegelijkertijd aannemer is.

Hiervoor wordt in de voorbereidende werken geen enkele uitleg gegeven.

4° – Woning :

De Wet definieert de woning als « gebouw bestemd voor bewoning».

Artikel 2 van de wet verduidelijkt dat « hieronder wordt verstaan een gebouw of het gedeelte van een gebouw, inzonderheid een eengezinswoning of een appartement, dat van bij de aanvang van de onroerende werken wegens zijn aard uitsluitend of hoofdzakelijk is bestemd voor bewoning door een gezin of door een alleenstaande, en waar de verschillende gezinsactiviteiten worden uitgeoefend ».De wetgever verduidelijkt verder dat : « Zijn geen woning in de zin van deze omschrijving: de kamers in gemeenschappelijke gebouwen, d.w.z. de gebouwen waarvan ten minste één woonplaats of een sanitair lokaal wordt gebruikt door meerdere personen die onderling geen familiale band met elkaar hebben ».

De Raad van State oordeelde dat « de definitie van « woning », bepaald in artikel 2, 4e alinea van het wetsontwerp complex is en bepaalde elementen onduidelijk zijn ». De Raad van State stelt dat twee criteria worden beoogd : enerzijds het criterium van de bestemming en anderzijds het criterium van het gebruik. De Raad van State betreurt het dat deze definitie een feitelijk oogmerk heeft, dat niet steeds met de noodzakelijke rechtszekerheid kan worden vastgesteld en stelt dat initieel, zijnde op het ogenblik van het oprichten van een gebouw, een gebouw niet als « woning » kan worden beschouwd, maar na verloop van tijd wel een woning kan worden in de wettelijke zin, aangezien het gebruikt wordt als een woonplaats (bijvoorbeeld: een loft in een oud atelier of in een oude opslagplaats). Meer algemeen zal de vraag zich stellen wanneer er sprake is van een bestemmingswijziging.

 5° – verzekering van de tienjarige burgerlijke aansprakelijkheid:

Deze verzekering wordt gedefinieerd in artikel 3 van de wet. Het betreft de verzekering die de burgerlijke aansprakelijkheid bedoeld in de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek dekt voor een periode van 10 jaar na de aanvaarding van de werken.Volgens het Hof van Cassatie vindt de goedkeuring van de werken in principe plaats bij de definitieve oplevering, behalve wanneer partijen contractueel overeen zijn gekomen om de goedkeuring van de werken in hun zichtbare staat te laten plaatsvinden bij de voorlopige oplevering.

In het algemeen wordt dit ook zo overeengekomen. Het gaat dus uitsluitend over de tienjarige aansprakelijkheid die van toepassing is in geval van ernstige gebreken die de stevigheid of de stabiliteit van het gebouw in het gedrang brengen. De lichte verborgen gebreken worden niet geviseerd. De wetgever legt hiermee een fundamentele beperking op, met name de beperking van de dekking van de verzekering tot de aansprakelijkheid « beperkt tot de stevigheid, de stabiliteit en de waterdichtheid van het gesloten ruwbouwwerk van de woning, wanneer deze de stevigheid of de stabiliteit van de woning in het gedrang brengt ».

Het valt te betreuren dat de verzekering van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid op die wijze beperkt wordt en niet alle tussenkomsten van de bouwactoren dekt, hoewel, zoals terecht opgemerkt door de Orde van Architecten, een zeer groot aantal geschillen werken betreft die sensu stricto niet de stevigheid of de stabiliteit, of de waterdichtheid van het gebouw in het gedrang brengen. De wetgever voorzag een aantal uitsluitingen in artikel 3 van de wet, waarvan vooral de zuivere immateriële schade moet worden onthouden, alsook de «  zichtbare schade of schade die door de verzekerde is gekend op het moment van voorlopige oplevering of die rechtstreeks volgt uit fouten, gebreken of wanprestaties door hem gekend op het moment van voormelde oplevering;».

Tenslotte dient de in rekening genomen materiele en immateriële schade hoger te zijn dan            € 2.500, bedrag verbonden met de ABEX-index. De wetgever geeft geen definitie van « zuivere immateriële schade » uit artikel 3, alinea 2, 4°, noch van de « de immateriële schade lager dan 2 500 €» uit artikel 3, alinea 2, 8°.

In welke categorie dienen bijvoorbeeld het mindergenot of de huurderving te worden ondergebracht ?

De door de Verzekeringswet van 4 april 2014 voorziene uitsluitingen zijn eveneens van toepassing.

6. De verzekerde: Geïnspireerd door de wet LARUELLE van 15 februari 2006, definieert de wetgever de verzekerde als « elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die het beroep van architect, aannemer of andere dienstverlener van de bouwsector uitoefent en die vermeld wordt in de verzekeringsovereenkomst, evenals zijn aangestelden en onderaannemers ». De aangestelden zijn onder meer « het personeel, de stagiairs, de leerlingen en andere medewerkers ».

Zijn eveneens gedekt in het geval van een rechtspersoon, de bestuurders, zaakvoerders, leden van het directiecomité en alle andere organen van de rechtspersoon die belast zijn met het beheer of het bestuur van de rechtspersoon, welke de benaming van hun functie ook is, wanneer zij handelen voor rekening van de rechtspersoon in het kader van de uitoefening van het beroep van architect, van aannemer of van andere dienstverlener in de bouwsector. De verzekeringsnemer zal er dan ook over moeten waken dat al zijn aangestelden, waarvan de definitie aanzienlijk werd uitgebreid, verzekerd zijn. Zo zal de architect zijn personeel moeten opnemen in zijn verzekeringspolis ; indien hij werkt binnen een architectenvennootschap, dan zullen alle organen van deze vennootschap gedekt moeten zijn.

De Raad van State stelt de vraag of deze definitie bijvoorbeeld betekent of een onderaannemer zelf onderworpen is aan de verzekeringsplicht, dan wel of de hoofdaannemer een verzekeringsovereenkomst moeten afsluiten voor de onderaannemer. Het antwoord van de Raad van State is het volgende : « de uiteenzetting van de motieven voorziet dat het mogelijk is om een globale polis te onderschrijven, die alle aan de verzekeringsplicht onderworpen debiteurs dekt. In dit geval zal de onderaannemer gedekt zijn door de globale polis. Bij gebreke aan globale polis, dient hij, op zijn naam, een verzekeringspolis af te sluiten, ofwel per jaar, ofwel per werf. Laten we niet vergeten dat de verzekeringspremie wordt bepaald in functie van het risico ».

De aandacht van de architect wordt dan ook in het bijzonder gevestigd op de situatie van de onderaannemer in het kader van de verzekeringen, zodat de wetgever, zoals wij hierna zullen zien, aan de architect de verplichting oplegt om de verzekering te controleren conform artikel 12 van de wet.

 

2. VERZEKERINGSPLICHT

De door de wet beoogde personen, waarvan de tienjarige aansprakelijkheid in het gedrang kan zijn ten gevolge van bepaalde handelingen verricht in woningen gelegen in België of van handelingen gesteld door hun aangestelden, dienen verplicht gedekt te zijn door de hierboven vermelde verzekering.

Artikel 6 van de wet legt de minimum grenzen van de dekking vast, namelijk 500 000 euro, ingeval de waarde van de wederopbouw van het gebouw bestemd voor bewoning 500 000 euro overstijgt en de waarde van de wederopbouw van de woning, indien de waarde van de wederopbouw van het gebouw bestemd voor bewoning minder bedraagt dan 500 000 euro. Deze bedragen zijn verbonden aan de ABEX-index.

De waarborg van de verzekering heeft betrekking op « de schade opgelopen gedurende de periode van tien jaar volgend op de aanvaarding van de werken en die het gevolg is van de aansprakelijkheid van de verzekeringsplichtige.” De wetgever verduidelijkt niet of deze aanvaarding plaatsvindt bij de voorlopige of bij de definitieve oplevering. Echter, zoals hiervoor uiteengezet, sluit artikel 3 de zichtbare schade, gekend door de verzekerde « op het ogenblik van de voorlopige oplevering », uit. Hoe dan ook dienen alle architecten- en aannemingsovereenkomsten verplicht aan te geven dat de voorlopige oplevering de aanvaarding van de werken inhoudt in hun zichtbare staat en bij gebreke hieraan, zal de aanvaarding conform de vaststaande rechtspraak van het Hof van Cassatie pas plaatsvinden bij de definitieve oplevering.

De wetgever verduidelijkt dat de beoogde mogen worden onderschreven ofwel onder de vorm van een jaarpolis ofwel onder de vorm van een polis per project. Zij kunnen tevens deel uitmaken van een globale verzekering onderschreven voor rekening van alle verzekeringsplichtigen die op een bepaalde werf moeten optreden. In day geval zullen alle betrokkenen, die door deze globale verzekering worden gedekt, vrijgesteld zijn van een individuele verzekering voor dat project.

Artikel 9 van de wet sluit de ambtenaren van de Staat, een Gewest, een Gemeenschap of de Regie der Gebouwen, uit van de verzekeringsplicht, op voorwaarde dat hun aansprakelijkheid, met inbegrip van de tienjarige burgerlijke aansprakelijkheid, wordt gedekt door de Staat, het Gewest, de Gemeenschap of de Regie der Gebouwen.

Bij gebreke hieraan, zijn zij gehouden tegenover de benadeelden onder dezelfde voorwaarden als de verzekeraar overeenkomstig de grenzen van de waarborg zoals bepaald bij de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen.

In afwijking van de verzekeringsplicht, kan de aannemer, de architect of de andere dienstverlener in de bouwsector een borgtocht stellen waarvan de voorwaarden en de nadere regels van neerlegging en vrijmaking door de Koning worden bepaald (artikel 13).

Het bewijs van deze borgstelling dient geleverd te worden voorafgaandelijk de aanvang van de werken conform artikel 12 van de wet.

3. BEWIJS VAN VERZEKERING

De wetgever roept een complex systeem in het leven met het oog op de controle en het bewijs van de verzekeringsplicht. Volgende bepalingen werden voorzien :

1.De verzekeringsonderneming stelt ten laatste op 31 maart van elk jaar aan de Raad van de Orde van Architecten een elektronische lijst ter beschikking van de architecten die bij haar een verzekeringsovereenkomst gesloten hebben; de opzegging van een verzekeringspolis dient eveneens aan de Raad van de Orde van Architecten te worden overgemaakt.

De verzekeringsonderneming of de architect kan een verzekeringsovereenkomst niet opzeggen zonder hiervan de bevoegde Raad van de Orde van Architecten te hebben verwittigd;

2. De architectenovereenkomst dient verplicht melding te maken van de naam van de verzekeringsonderneming van de architect, diens polisnummer evenals de contactgegevens van de Raad van de Orde van architecten die kan worden geraadpleegd met het oog op de naleving van de verzekeringsplicht. Dit was reeds voorzien in artikel 7, paragraaf 2 van het K.B. betreffende de verplichte verzekering voorzien in de wet van 20 februari 1939.

3. « Alvorens enig onroerend werk aan te vatten, overhandigen de aannemers en de andere dienstverleners in de bouwsector een verzekeringsattest aan de bouwheer en aan de architect ». Het is van belang om hierop de nodige aandacht te vestigen van de architecten, aangezien de wetgever hen de verplichting oplegt dit attest op te vragen. Hierna zullen we zien dat de architect strafrechtelijk gesanctioneerd wordt volgens het advies van de Raad van State met betrekking tot artikel 16 van de wet (cf. infra).

4. In geval van overdracht van de zakelijke rechten vóór afloop van de periode van de dekking van de tienjarige burgerlijke aansprakelijkheid, vergewist de notaris zich ervan dat de titularis van het zakelijk recht het verzekeringsattest aan de verkrijger overhandigt.

5. Het verzekeringsattest wordt tevens overhandigd aan de RSZ door de aannemer wanneer het onroerend werk gefinancierd wordt door middel van een kredietovereenkomst, dan gaat de kredietgever na of de architecten, de aannemers en de andere dienstverleners in de bouwsector betrokken op de werf aan de verzekeringsplicht hebben voldaan.

De bouwheer overhandigt de verzekeringsattesten aan de kredietgever.

6. Wanneer alle dienstverleners in de bouwsector gedekt zijn door een globale verzekering, dan wordt een globaal attest overhandigd aan de architect en/of bouwheer, indien zij niet de verzekeringnemers zijn.

7. Tenslotte dient elke aannemer of andere dienstverlener in de bouwsector op de werf een exemplaar van het attest te kunnen overhandigen op het eerste verzoek (artikel 12 §3).

Het verzekeringsattest is een document waarmee: « de verzekerde bevestigt, door middel van de afgifte van een attest, dat de verzekeringswaarborgen beantwoorden aan deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.   De Koning kan de vorm en de nadere regels van dit attest bepalen » (artikel 12 §4).

4. SANCTIES

De wetgever organiseert de opsporing, vaststelling en beteugeling van de inbreuken begaan door de aannemer en de andere dienstverlener in de bouwsector enerzijds en van de inbreuken begaan door de architect anderzijds. Wat betreft de architect, wordt deze kwestie geregeld door de artikelen 15 tot 19 van de wet. De inbreuken begaan door de architect worden bestraft met een strafrechtelijke geldboete van 26 tot € 10.000 te vermeerderen met de wettelijke opdeciemen.

De ambtenaren die zijn aangesteld door de minister bevoegd voor Economie kunnen aan de architect een transactie voorstellen, overeenkomstig artikel XV.61 van het Wetboek van economisch recht.

Verder, “Wordt gestraft met een geldboete van niveau 1, overeenkomstig artikel XV.70 van het Wetboek van economisch recht, elke inbreuk begaan door de architect op artikelen 5 en 12, § 1, eerste lid, 2°.».

Artikel 12§1, alinea 1, 2e viseert precies de verplichting van de architect om het verzekeringsattest op te vragen bij de aannemers en andere dienstverleners in de bouwsector alvorens de aanvang van enig onroerend werk.

De Raad van State stelt dat de commentaar in de uiteenzetting van de motieven met betrekking tot deze vraag : « Het niet-uitoefenen van de controletaak door de architect wordt beschouwd als een inbreuk daar zij ernstige gevolgen kan hebben. Bijgevolg werd hier dan ook gekozen voor een sanctie van niveau 1 krachtens artikel XV.70 van het Wetboek economisch recht, te weten een strafrechtelijke geldboete van 26 tot 5 000 euro, te vermenigvuldigen met de wettelijke opdeciemen. Deze bepalingen voorzien eveneens in de mogelijkheid tot het sluiten van een transactie”.

De architect zal dus bijzonder aandachtig en waakzaam moeten zijn met betrekking tot deze wettelijk opgelegde verplichting om het verzekeringsattest op te vragen bij de aannemer en andere dienstverleners in de bouwsector, alvorens de aanvang van enig onroerend werk.

5. TARIFERINGSBUREAU

Er wordt een tariferingsbureau opgericht (hoofdstuk 4, artikelen 10 en volgende van de wet) die als opdracht heeft om « het vaststellen van de premie en van de voorwaarden waaronder een verzekeringsonderneming een persoon dekt die gehouden is tot de verzekeringsplicht krachtens deze wet, en die geen dekking vindt op de reguliere markt.» (artikel 10 §1). Dit is het geval « als ten minste drie verzekeringsondernemingen waartoe de persoon zich heeft gewend, geweigerd hebben hem een dekking toe te staan. » (artikel 10 §2). Het Tariferingsbureau legt de premie vast rekening houdend met het risico dat de verzekeringnemer vertoont.

6. WET VAN 20 FEBRUARI 1939

Tot slot dient vastgesteld dat de wet een aantal wijzigingen doorvoert aan de wet van 20 februari 1939, in het bijzonder artikel 2 §4 en artikel 9, die worden afgeschaft, alsook artikel 11 in fine. Samengevat, de verzekering waarnaar de wet van 20 februari 1939 verwijst, is deze die werd gecreëerd door de wet Laruelle ; deze verzekering dekt de aansprakelijkheid, zonder uitzondering en met inbegrip van de tienjarige aansprakelijkheid. De voorwaarden van deze verzekering zijn vastgelegd bij K.B. van 25 april 2007. Dit zal gewijzigd worden, inde mate dat de verzekering voortaan uitsluitend verplicht is voor de tienjarige aansprakelijkheid; het betreft dus een stap achteruit, maar de regering bereidt een andere wet voor, zoals hierna zal worden besproken.In ieder geval hebben de architecten er alle belang bij om hun volledige aansprakelijkheid te dekken, zoals zij vandaag al doen.

Kritische noot

De wet is zeker een stap in de goede richting, nu zij eindelijk de aansprakelijkheid regelt van de verschillende tussenkomende partijen in het bouwproces. Deze vraag werd reeds sinds verschillende jaren gesteld, in het bijzonder voor wat betreft de aannemers. Zoals de uiteenzetting van de motieven stelt, maakt de wet een einde aan de discriminatie, opgeworpen door het Grondwettelijk Hof in haar arrest n° 100/2007 van 12 juli 2007 ; In dit arrest merkt het Hof op dat de discriminatie tussen architect en aannemer «  evenwel niet het gevolg is van de verzekeringsplicht opgelegd aan de architecten, maar van het ontbreken van een vergelijkbare verzekeringsplicht op de andere partijen die in de bouwakte voorkomen.». De wetgever wenst eveneens een betere bescherming te garanderen aan de bouwheer.

Het werk is echter nog lang niet af. Dat is trouwens een van de redenen waarom het wetsontwerp slechts werd aangenomen met 81 stemmen voor, 21 stemmen tegen en 33 onthoudingen. Men kan immers vaststellen dat :

1. De bouwpromotor wordt uitgesloten van de definitie van andere dienstverleners in de bouwsector.

2.  De gedekte aansprakelijkheid enkel betrekking heeft op de tienjarige aansprakelijkheid uit de artikelen 1792 en 2270 B.W.; in dat opzicht staat de wet achter op de wet van 15 februari 2006 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een rechtspersoon aangezien artikel 4 van deze wet de verzekeringsplicht oplegt aan iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die ertoe gemachtigd werden het beroep van architect uit te oefenen en van wie de aansprakelijkheid «  met inbegrip van de tienjarige aansprakelijkheid, kan worden verbonden wegens de handelingen die zij beroepshalve stellen of de handelingen van hun aangestelden ».

3.  De wet heeft slechts betrekking op bepaalde categorieën van werken en gebouwen.

4.  De wet beperkt de gedekte schade.

We kunnen slechts hopen dat de wetgever binnen korte termijn de noodzakelijke aanvullingen aan de wet zal doorvoeren. Intussen zullen de verzekeringspolissen van de burgerlijke aansprakelijkheid, onderschreven door de architecten bij hun  verzekeringsmaatschappijen, uiteraard blijven bestaan. Het zal aan de verzekeraars toekomen om zich in orde te stellen met de nieuwe wettelijke bepalingen door specifieke garanties te voorzien.

De Regering lijkt thans reeds bewust te zijn van de lacunes in deze wet, aangezien de Ministers K. PEETERS en W. BORSUS een tweede voorontwerp van wet voorbereid hebben. Het is nog wat te vroeg om dit voorontwerp thans reeds in detail te bespreken, aangezien het zich nog in het stadium van advies bevind ; hieronder toch kort enkele belangrijke punten.

De uiteenzetting van de motieven stelt dat « sedert een veertigtal jaren, ontstonden er steeds meer nieuwe intellectuele beroepen, die deelnemen aan het bouwproces. De evolutie van de technologieën, de uitdagingen op gebied van milieu en de verdichting van de woongebieden wijzigden op aanzienlijke wijze deze triangulaire relatie ».

Dit is sedert vele jaren een evidentie, maar het is nuttig dat de Regering zich hiervan eindelijk bewust wordt. De uiteenzetting van de motieven benoemt eveneens de verleners van intellectuele diensten die tussenkomen bij het bouwproces, al dan niet gezamenlijk met de architect. Dit zijn er veel: ingenieurs, studiebureaus (stabiliteit, speciale technieken, …) projectmanagers, kwaliteitscontroleurs, auditeurs, landmeters, etc…Sommige dienstverleners hebben een wettelijke verzekeringsplicht, anderen niet. Het wordt tijd dat voor deze actoren een gelijke behandeling in het leven wordt geroepen.

Vandaar is overeengekomen dat « met het oog op de bescherming van de bouwheer, het ontwerp erop gericht is de verplichting tot het onderschrijven van een professionele verzekering (met uitzondering van de tienjarige aansprakelijkheid die deel uitmaakt van een andere wet), te veralgemenen ».

Het ontwerp definieert de architect, de landemeter-expert, de veiligheidscoördinator, alsook « alle andere dienstverleners in de bouwsector » als «iedere natuurlijke of rechtspersoon, die zich er toe verbindt om voor rekening van een ander en tegen rechtstreekse of onrechtstreekse vergoeding, in volledige onafhankelijkheid maar zonder vertegenwoordigingsbevoegdheid, diensten te verlenen van voornamelijk immateriële aard met betrekking tot een bepaald onroerend in België gelegen ». Deze definitie is uitgebreid, hoewel voorzien wordt dat de Koning bepaalde beroepen van deze categorie kan uitsluiten. Zij zou deze keer in ieder geval de bouwpromotors moeten omvatten.

Het ontwerp voorziet de een verplichte verzekering, bovenop de verzekering van de tienjarige aansprakelijkheid voor « elke architect, landmeter-expert, veiligheidscoördinator of andere dienstverlener in de bouwsector waarvan de burgerlijke aansprakelijkheid kan worden verbonden wegens de handelingen die zij beroepshalve stellen of de handelingen van hun aangestelden ».

Deze keer lijkt de dekking van de verzekering algemeen te zijn, aangezien zij de beroepsmatige handelingen viseert, zonder beperking behalve wat betreft de tienjarige aansprakelijkheid die reeds verplicht verzekerd dient te zijn conform de wet van 31 mei 2017. Helaas worden de aannemers niet geviseerd door deze nieuwe verzekeringsplicht, doch enkel de bovenvermelde dienstverleners. Het voorontwerp heeft immers uitsluitend betrekking op de intellectuele beroepen, waaronder de bouwpromotor blijkbaar wel mee wordt gelijkgesteld…

De dekking van de verzekering mag niet lager zijn dan 1.500.000 € voor de schade voortvloeiend uit lichamelijke letsels, 500.000 € voor de materiele en immateriële schade en 10.000 € voor de aan de verzekerde ter beschikking gestelde goederen. Deze bedragen zijn verbonden met de prijsindex. Het ontwerp voorziet echter een aantal uitsluitingen.

Artikel 6 van het ontwerp bepaalt de periode van dekking van de verzekering.

Artikel 7 van het ontwerp definieert de verzekerde personen ; de tekst is grotendeels geïnspireerd op artikel 4 van de hierboven besproken wet van 31 mei 2017.

Het ontwerp voorziet tevens in een bijzondere regeling voor ambtenaren.

Een tariferingsbureau wordt opgericht.

De bewijsregels van de verzekeringsonderschrijving worden tevens beschreven in het ontwerp.

In tegenstelling tot de wet van 31 mei 2017 dient de architect het onderschrijven van een verzekering niet zelf na te gaan alvorens de aanvang van enig onroerend werk, zoals artikel 12 van de wet van 31 mei 2017 voorschrijft. Het ontwerp voorziet namelijk in publiciteitsmaatregelen, waarbij de verzekeringsmaatschappij aan de Raad van de Orde van Architecten of aan de Algemene Raad van Landmeters-Experten de noodzakelijke gegevens moet bezorgen, alsook in vermeldingen in de architectenovereenkomst.

Op de werf moeten de verzekerden tenslotte in de mogelijkheid zijn op om eerste verzoek een verzekeringsattest te overhandigen. Het ontwerp voorziet tevens in de opsporing, vaststelling en sanctionering van begane overtredingen.

De wet van 20 februari 1939 zou opnieuw gewijzigd worden. Deze keer zou de wet van 20 februari 1939 voor een deel verwijzen naar de verplichte verzekering van de tienjarige aansprakelijkheid (zoals bepaald in de wet van 31 mei 2017) en anderzijds naar de verplichte verzekering van « de burgerlijke professionele aansprakelijkheid in de bouwsector » ( volgens het ontwerp Borsus, met name een verzekering die de gehele aansprakelijkheid dekt en niet enkel de tienjarige).

Indien dit ontwerp wordt aangenomen, dan staat het vast dat deze situatie voor verwarring zal zorgen, aangezien verschillende wetten de burgerlijke professionele aansprakelijkheid van bepaalde bouwactoren zullen regelen (met uitzondering van de aannemer) en de tienjarige aansprakelijkheid van de bouwers (deze keer met inbegrip van de aannemers, maar met uitsluiting van de bouwpromotor) daarentegen geregeld wordt door de wet van 31 mei 2017. De manieren van bewijsvoering en controle zullen eveneens voor problemen zorgen. Dit valt te betreuren.

Mijn vriend Renaud de BRIEY en ik maakten in 2004 de wens dat er een werkelijke Codex Bouwrecht gepubliceerd zou worden. Deze wens is nog steeds niet in vervulling gegaan. Nochtans erkent de Regering zelf de fundamentele evolutie in de bouwsector.

De wens om te komen tot een Codex Bouwrecht, waarin alle relevante wettelijke bepalingen worden opgenomen en gebundeld, is op heden dan ook meer dan actueel.

In afwachting daarvan zullen juristen en advocaten mooie dagen blijven kennen.