Artikel geschreven Jean-Pierre VERGAUWE, Architraaf n° 211 van Mei 2022
Een bouwheer vertrouwt aan een architecte en volledige opdracht toe voor de bouw van een woning te Rixensart.
Er wordt een aannemingsovereenkomst gesloten voor de ruwbouw overeenkomstig de uitvoeringsplannen van de architect en onder de “leiding” van de architect.
De aannemingsovereenkomst verwijst onder meer naar het lastenboek dat bepaalt dat: “het tracé van de werken toekomt aan de aannemer ruwbouw die hiervoor de enige verantwoordelijkheid draagt, zelfs indien de architect de werken zou nagaan of zou laten nagaan. De aannemer dient de maten op de plannen na te gaan. In geval van fout of verzuim zal hij zich tot de architect moeten wenden”.
Een werfverslag van 7 februari 2008 bepaalt dat : « het nazicht van de inplanting en de plaatsbeschrijving van de weg werden uitgevoerd en op dinsdag 12 februari werd de inplanting uitgevoerd door de aannemer ruwbouw ».
Helaas werd er een inplantingsfout begaan en de woning werd opgericht 1,81m achteruit ten opzichte van het plan van de architect, wat maakt dat de constructie niet conform is zowel aan de afgeleverde bouwvergunning als aan de verkavelingsvergunning.
De gemeente Rixensart stelde enige tijd later een proces-verbaal van stedenbouwkundige inbreuk op en beval de onmiddellijke stillegging van de werken omwille van de inplantingsfout.
Op dat ogenblik zijn de muren van de woning zo goed als klaar, maar werden het dak en de ramen nog niet geplaatst.
De architect doet verschillende pogingen bij de administratie om de uitgevoerde werken te regulariseren en de werf te hervatten.
De architect voerde de nodige prestaties en formaliteiten uit voor het bekomen van de nieuwe vereiste toelatingen.
De gemeente kent de wijziging van de bouw- en verkavelingsvergunningen toe.
De werken worden hervat onder de controle van de architect.
De bouwheren hebben de intentie om schadevergoeding te vorderen van de architect en nadien van de aannemer ten gevolge van de inplantingsfout.
Hun hoofdvordering en hun vordering in tussenkomst wordt ontvankelijk en gegrond verklaard in eerste aanleg ; de rechtbank is van oordeel dat de fouten gemaakt door respectievelijk de aannemer en de architect op gelijke wijze geleid hebben tot de geleden schade.
De aannemer tekent beroep aan tegen dit vonnis.
De 2de kamer van het Hof van Beroep te Brussel wees een arrest op 2 februari 2017 (A.R. nr. 2011/AR/899).
Wat de fout betreft van de aannemer, is het Hof van oordeel dat de aannemer de voorschriften van de door de architect opgestelde plannen niet heeft nageleefd ; het naleven van de bouwplannen en in het bijzonder van de inplantingsplannen van het gebouw op het terrein, maakt een schending uit van de resultaatsverbintenis in hoofde van de aannemer.
De fout ten belope van 1,81 m volstaat om de fout in hoofde van de aannemer aan te tonen.
De controleplicht van de architect ontslaat de aannemer niet van zijn eigen aansprakelijkheid in geval van niet conforme uitvoering ten opzichte van de plannen van de architect.
De fout van de aannemer is dus bewezen.
Het Hof weerhoudt echter ook de aansprakelijkheid van de architect en stelt: « de architect was contractueel gelast met de controle op de uitvoering van de werken en in het bijzonder, zoals de architectenovereenkomst stelt, met de controle op de correcte inplanting van de op te richten woning.
De architect was aanwezig op dinsdag 12 februari 2008, de dag waarop de aannemer de funderingen plaatste en de contouren van de inplanting bepaalde : dat blijkt uit het werfverslag opgesteld door de architect en gedateerd (waarschijnlijk per vergissing) op 7 februari 2008.
De correcte inplanting van het gebouw maakt een resultaatsverbintenis uit en de begane fout is in casu voldoende om de foute aan te tonen, zowel wat betreft de uitvoering van de werken als wat de controle op deze uitvoering betreft.
De architect heeft dus niet correct zijn controleplicht op de inplanting uitgevoerd, wat een fout uitmaakt. ».
Het Hof weerhoudt ook nog twee andere fouten in hoofde van de architect, met name dat hij zonder voorbehoud heeft toegelaten dat de aannemer de werf aanvat zonder in het bezit te zijn gesteld van de bouwvergunning en anderzijds dat hij de inplanting van het gebouw niet heeft laten nakijken door de gemeente, wat in strijd is met artikel 137 alinea 2 CWATUPE.
Het Hof weerhoudt dus de fouten in hoofde van de architect.
Hierboven werd reeds gesteld dat het lastenboek een exoneratieclausule bevatte ten voordele van de architect en ten nadele van de aannemer voor wat betreft het tracé van de werken.
Het Hof stelt met betrekking tot deze clausule dat : “Dit document is van toepassing op de contractuele relatie tussen de aannemer en de bouwheren, aangezien de aannemingsovereenkomst er herhaaldelijk uitdrukkelijk naar verwijst… Echter, hoewel deze clausule ook betrekking heeft op de aansprakelijkheid van deze architect, is zij niet van toepassing op de contractuele relatie tussen de architect en de bouwheren, noch op deze tussen de architect en derden en dit omwille van verschillende redenen.
Vooreerst maakt het lastenboek geen deel uit van de architectenovereenkomst, die er niet naar verwijst.
De architectenovereenkomst stelt trouwens dat de architect gelast is met de controle op de uitvoering van de werken en dit vanaf de inplanting van de constructie tot op het ogenblik van de opleveringen.
Zelfs in de veronderstelling dat het lastenboek van toepassing zou zijn op de contractuele relatie tussen de bouwheren en de architect, quod non, dan moet ervan uit gegaan worden dat de architectenovereenkomst ervan afwijkt en dus voorgaat.
Tenslotte, en ten overvloede, indien deze clausule als een exoneratieclausule zou moeten worden aanzien van de aansprakelijkheid van de architect ten aanzien van de bouwheren of ten aanzien van derden (met inbegrip van de aannemer), dan zou zij in strijd zijn met de wet ».
Het Hof herhaalt namelijk de bepalingen van de artikelen 4 en 6 van de wet van 20 februari 1939 en besluit dat : «Hieruit volgt dat de architect zich wettelijk niet kan ontslaan van zijn verplichting van controle op de uitvoering van de werken voor werken onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning, en dat hij evenmin alle aansprakelijkheid die voortvloeit uit zijn controleplicht kan afschuiven op de aannemer. De clausule in een lastenboek die, voor een deel van het bouwwerk, de architect ontslaat van zijn aansprakelijkheid en deze doorschuift naar de aannemer, is in strijd met de openbare orde en met de wet van 20 februari 1939 (Cass. 10 mei 1984, Pas. 1984 I, p. 1106).
Wat de schade betreft, stelt het Hof dat de inplantingsfout vertraging heeft veroorzaakt in de werken, gelijk aan de periode van opschorting ervan, waardoor de bouwheren niet hebben kunnen genieten van het goed gedurende deze période, wat ook een invloed heeft gehad op de kostprijs van de werken.
Anderzijds is er na de opschorting van de werken een fase van onzekerheid geweest wat betreft de mogelijkheid om de bouwwerken te regulariseren.
Het bouwwerk is ook onafgewerkt gebleven en blootgesteld aan de slechte weersomstandigheden tot op het ogenblik van de hervatting van de werken.
Het Hof weerhoudt een schade van 10.000 € provisioneel voor het mingenot, 1.000 € ten titel van morele schade en 767,77 € voor de verhoogde kostprijs van de materialen.
Met betrekking tot de in solidum aansprakelijkheid, beslist et Hof dat « Er werden samenlopende fouten gemaakt door de architect en de aannemer en elk van hen, afzonderlijk genomen, staat in oorzakelijk verband met de totale schade. Het betreft dan ook een in solidum aansprakelijkheid van de bouwers ten aanzien van de bouwheren ».
Het Hof voegt hieraan toe : « Op het vlak van de bijdrage aan de schuld meent het Hof dat de architecte en grotere aansprakelijkheid heeft dan de aannemer, onder meer omwille van zijn ontwerprol en de raadgevingsplicht die op hem rust betreffende het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning. Meer dan de aannemer diende hij erover te waken dat zijn eigen plannen werden gerespecteerd, hij kende of diende toch minstens de voorschriften van de stedenbouwkundige en de verkavelingsvergunning te kennen en hij diende vooral de gemeentelijke controle op de inplanting van het gebouw te kennen ».
Het Hof legt de aansprakelijkheid voor 65% ten laste van de architect en voor 35% ten laste van de aannemer.
De architectenovereenkomst bevatte de welgekende in solidum clausule.
Het Hof verwijst naar het arrest van het Hof van Cassatie van 5 september 2014 die deze clausule in strijd verklaarde met de openbare orde, aangezien de clausule die bepaalt dat in geval van samenlopende fouten met de aannemer, de architect slechts schadevergoeding verschuldigd is aan de bouwheer ten belope van zijn deel in de aansprakelijkheid, een beperking inhoudt van de tienjarige aansprakelijkheid van de architect.
Ik heb dit arrest van het Hof van Cassatie al verschillende keren besproken en gesteld dat deze clausule in werkelijkheid niet in strijd is met de openbare orde, aangezien zij de tienjarige aansprakelijkheid van de architect niet inperkt, en de clausule bovendien geldig blijft voor wat betreft de gebreken die niet onder de tienjarige aansprakelijkheid vallen.
Het Hof bevestigt dit trouwens in het betreffende arrest en stelt dat : « de aansprakelijkheid die voortspruit uit de incorrecte inplanting van het gebouw is niet tienjarig aangezien het incorrecte tracé van het gebouw geen betrekking heeft op de stabiliteit ervan ».
Het Hof geeft toe dat de litigieuze clausule dus geldig is.
De architect wordt bijgevolg enkel veroordeeld tot zijn deel in de schade, hetzij 65%.
De clausule die de in solidum aansprakelijkheid uitsluit, speelt niet in het voordeel van de aannemer en deze wordt bijgevolg wel in solidum veroordeeld samen met de architect.
Uit dit arrest moeten we onthouden dat de uitbesteding van de opdracht en dus van de aansprakelijkheid van de architect, geldig is wanneer het gaat over de tussenkomst van een stabiliteitsingenieur bijvoorbeeld, maar niet wanneer deze uitbesteding wordt gedaan aan een aannemer.
Immers, overeenkomstig de wet van 20 februari 1939 is de architect niet alleen gehouden tot een wettelijke opdracht van ontwerp en controle op de uitvoering van de werken, maar bestaat er ook een onverenigbaarheid tussen het beroep van architect en aannemer overeenkomstig artikel 6 van de wet van 20 februari 1939.
Jean-Pierre VERGAUWE
jp.vergauwe@jpvergauwe.be