Artikel geschreven Philippe DELMARCELLE, Architraaf n° 212 van September 2022
1.
Tijdens het uitvoeren van renovatiewerken beschadigt een aannemer de muur ter hoogte van de ingang van het naburig eigendom naar aanleiding van de plaatsing van een container (zie afbeelding).
De aansprakelijkheid van de aannemer wordt op zich niet betwist, maar de schade, begroot op 10.000 €, wordt wel betwist door de partijen en de experten.
De muur, die gebouwd werd in de jaren ’50, vertoonde geen enkel teken van barstvorming of instorting die een zekere zwakheid zou kunnen aantonen betreffende de stabiliteit, noch enig gebrek aan onderhoud. Met andere woorden, de muur verkeerde in perfecte staat en vervulde perfect haar functie.
Het slachtoffer vordert de heropbouw van de muur op identieke wijze, terwijl de aannemer en diens verzekeraar van oordeel zijn dat er een vetusteit van 50% moet worden toegepast, gelet op de anciënniteit van de muur, waardoor het slachtoffer zelf een bedrag van 5000 € zou moeten ten laste nemen.
Gelet op de leeftijd van de muur, zou het logisch zijn om een vetusteit in aanmerking te nemen, aangezien het slachtoffer een volledig nieuwe muur krijgt.
2.
Als professioneel in de bouw wordt u regelmatig geconfronteerd met deze situatie en met de moeilijkheden bij het begroten van de schade.
Zo spreken we onder meer van vetusteit, meer- of minwaarde, nieuwwaarde, reële waarde, venale waarde en afschrijving, onderhevigheid.
Deze termen worden gedefinieerd in de spreektaal maar ook in de financiële of boekhoudkundige taal.
Ze leiden eveneens tot verwarring.
Zo is de vetusteit, die het voorwerp uitmaakt van dit artikel, niet gelijk aan de onderhevigheid van een gebouw tot het ondergaan van bepaalde schade.
3.
In het recht is het antwoord meer genuanceerd, gelet op de principes van aansprakelijkheid en herstel van de schade.
Ik herhaal deze principes, die de fundamenten vormen van ons aansprakelijkheidsrecht.
De auteur van een fout, die een schade veroorzaakt, is gehouden tot herstel van de schade maar niets anders dan de schade.
Deze regel is van toepassing zowel op de buitencontractuele aansprakelijkheid (artikel 1382 B.W.) als op de contractuele aansprakelijkheid ( art. 1147 e.v. van het Oud B.W. ).
Artikel 1382 B.W. verplicht diegene die een fout begaat en schade veroorzaakt aan een ander tot herstel.
De artikel 1147 e.v. van het oud B.W. stellen dat de schuldenaar, indien daartoe grond bestaat, veroordeeld wordt tot het betalen van schadevergoeding, hetzij wegens niet uitvoering van de verbintenis, hetzij wegens vertraging in de uitvoering. De schadevergoeding is in het algemeen het door de schuldeiser geleden verlies, behalve uitzondering door de wet bepaald.
Het principe is dat het slachtoffer het recht heeft op volledig herstel van de schade ( Cass. , 17 januari 1929, Pas. 1929, I, p 63 ).
Dit principe wordt hernomen in artikel 5.237 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek en in artikel XVII.72 van het Wetboek Economisch Recht.
Artikel 5.237 bepaalt dat « Bij toerekenbare niet-nakoming is de schuldenaar gehouden tot het integraal herstel van de door de schuldeiser geleden schade, hetzij in natura, hetzij in geld.
De artikelen 1382 tot 1386bis van het oud Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij hun aard en strekking hiermee onverenigbaar is ».
Voor het Hof van Cassatie “bestaat de schade waarvan het herstel nodig is, niet enkel in het verlies van de prijs van de zaak, maar ook in het verlies van de zaak zelf”. (Cass. , 28 september 1994, Pas. 1994, I, 774 )
4.
Met andere woorden, het slachtoffer moet geplaatst worden in de situatie waarin het zich zou bevinden indien de schade niet zou hebben plaatsgevonden.
In het vastgoed vertoont het herstel van een onroerend goed in principe niet te veel moeilijkheden.
De vraag stelt zich echter wel wat betreft het integrale herstel in geval van herstellingswerken of verbouwingswerken van een oude constructie.
Voor gebouwen is het uitzonderlijk dat het herstel kan gebeuren met de oorspronkelijke materialen. Een gebouw dient bijgevolg opnieuw te worden heropgebouwd.
5.
- de Callatay en N. Estienne stellen dat « het probleem zeer delicaat is. Indien we een vetusteit in aanmerking moeten nemen, dan riskeren we in sommige gevallen dat het slachtoffer geen volledig herstel kan bekomen en niet in de mogelijkheid is om een vervangend onroerend goed te verwerven, aangezien de ontvangen vergoeding minder is dan de werkelijke aankoopprijs van een nieuw onroerend goed. Anderzijds, indien we geen enkele vermindering hanteren, dan kan het schadegeval in sommige gevallen tot een verrijking leiden in hoofde van het slachtoffer. In het eerste geval bestaat het risico dat er minder wordt hersteld dan de werkelijke schade, terwijl er in het tweede geval het risico bestaat dat er meer wordt hersteld» ( D. de Callatay en N. Estienne, La responsabilité civile – Chronique de jurisprudence, 1996-2007, vol. 2 coll. Les dossiers du Journal des Tribunaux , n° 75, 2009, p.449)
Voor N. Estienne « is de vraag voornamelijk belangrijk in het kader van vastgoedkwesties, waar de vermindering met een vetusteitscoëfficient het risico met zich meebrengt dat, wanneer de eigenaar onvoldoende middelen heeft, niet de mogelijkheid heeft om tot heropbouw over te gaan. Indien we het principe van het integrale herstel willen respecteren, dan kan er geen vetusteitscoëfficient in aanmerking worden genomen, minstens wanneer de enige mogelijke oplossing om de schade te herstellen het aankopen is van een nieuw onroerend goed of de volledige heropbouw» ( N. Estienne « L’évaluation judiciaire des indemnités : dommage aux choses » in Responsabilités – Traité théorique et pratique , titre 5, dossier 52, Kluwer, 2002, , n° 24 en s).
6.
De rechtspraak blijft verdeeld over de kwestie en oordeelt geval per geval, terwijl de meerderheidsdoctrine in het zuiden van ons land zeer kritisch is wat betreft de toepassing van een vetusteitscoëfficient.
Tot in 2020 was het standpunt van het Hof van Cassatie dat de schade van het slachtoffer overeenstemt met de werkelijke waarde van het vernietigde goed.
Een aantal beslissingen tonen de verdeeldheid aan binnen de hoven en rechtbank betreffende het begroten van de schade, rekening houdend met de draagwijdte van het schadegeval.
Een vonnis van 18 april 2005 van de 6de kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel weigert om een vetusteitscoëfficient in aanmerking te nemen bij het bepalen van de schadevergoeding ten voordele van de eigenaars van een gebouw dat afgebroken moest worden en waarbij de heropbouw niet kon gebeuren met verouderde materialen of oude technieken. De benadeelde personen kunnen de tegenwaarde krijgen van een nieuw gebouw, zelfs indien zij hierdoor sowieso een zekere verrijking ondervinden en de aansprakelijke partij kan geen compensatie eisen ten gevolge van deze meerwaarde ( Civ. Bruxelles, (6e ch) , 18 april 2005, R.G.A.R. , 2007, n° 14.206 en noot ; In dezelfde zin , Civ. Bruxelles, 6e ch, 5 november 2013,JT 2013, n° 42, p. 6544 )
Een vermindering van 15% die door de gerechtsdeskundige werd weerhouden bij de begroting van het weder opbouwen van een muur vernield door een auto, werd geweigerd door de politierechtbank te Hasselt, aangezien de muur wel oud was, maar toch perfect zijn functie vervulde ( Pol. Hasselt, 19 oktober 1990, Dr. Circ. , n° 92/10)
Eveneens bij de wederopbouw van een muur, oordeelde de rechtbank van koophandel te Bergen dat « wat het metselwerk betreft, het onmogelijk lijkt om materialen te gebruiken die dezelfde vetusteit hebben als deze van de beschadigde muur. Bovendien blijkt niet dat de wederopbouw van de muur een technische of economische meerwaarde met zich mee zal brengen, nu de nieuwe muur dezelfde functie zal hebben als de oude. Er is dan ook geen reden om de vetusteit in aftrek te brengen wat het metselwerk betreft. (Comm. Mons (2e ch) , 24 juni 1999, geciteerd in B. Louveaux , « Inédits de droit de la construction » JLMB, 2001, pp 305-306 )
Het Hof van Beroep te Luik weerhield daarentegen een vetusteit van 30% voor het herstel van tegels in een badkamer ( Luik (3è ch ) , 14 september 1998, RAGAR 2000, n° 13.232).
Bij een vernield gebouw door een gasexplosie, houdt het Hof van Beroep te Bergen rekening met een vetusteit van het gebouw om de werkelijke waarde te bepalen en het bedrag van de schadevergoeding ( Mons, 2e ch, 28 februari 2017, onuitgeg. , RG n°, 2013/RG/1020 , geciteerd door Ph. GALAND in « De l’opportunité d’appliquer un critère de vétusté en matière de réparation du dommages de choses », RGAR, 2019, n° 15564 ; In dezelfde zin Gent, 22 november 1995, Bull. ass. 1997, p. 656 ) .
Het Hof van Beroep te Gent past een vermindering toe van 25% op de vervanging van een luik, van een regenpijp en een brievenbus ( Gent, (13e ch) 22 november 1995, Bull. Ass. 1997,p. 656, obs )
In een arrest van 9 november 2017 weerhield het Hof van Beroep te Luik een vetusteit van 44% op het geheel van de bouwwerken ten gevolge van het instorten van een gebouw naar aanleiding van funderingswerken.
Het Hof baseerde zich op het verslag van de gerechtsdeskundige die de voormalige algemene staat van het gebouw was nagegaan op basis van de ingestorte muren.
Tegen dit arrest werd cassatie aangetekend.
Bij arrest van 17 september 2020 vernietigde het Hof van Cassatie voormeld arrest en oordeelde het dat de beroepsrechter het principe van het integrale schadeherstel had geschonden( Cass., 17 september 2020, C.18.0611.F)
Het Hof van Cassatie herhaalt de principes van aansprakelijkheid en herstel van de schade: « hij die door zijn fout schade berokkent, is gehouden tot herstel van de schade en het slachtoffer heeft het recht, in regel, op integraal herstel van de geleden schade en hij van wie de zaak beschadigd wordt door een onrechtmatige daad heeft recht op herstel van zijn patrimonium door het herstel van de zaak in de staat waarin het zich bevond voor deze daad ».
8.
In een arrest van 24 juni 2021 oordeelde het Hof van Beroep te Luik (correctionele kamer) dat er een vetusteit van 50 % in aanmerking genomen moest worden voor de vernieuwing van het raam en de deur van het balkon die al sterk versleten waren ( vervallen huis).
Het slachtoffer tekende cassatieberoep aan.
Bij arrest van 2 maart 2022 ( P.21.1030.F.) vernietigde het Hof van Cassatie dit arrest en stelde het dat het het principe van het integrale herstel van de schade had geschonden. Hiermee bevestigde het Hof van Cassatie haar arrest van 17 september 2020.
9.
De laatste zin van dit arrest dat « In regel, de benadeelde persoon het bedrag kan vorderen noodzakelijk om de zaak te herstellen zonder dat dit bedrag verminderd kan worden omwille van de vetusteit van de zaak » heeft voor veel reactie gezorgd binnen de rechtsleer in het noorden van het land.
(JL FAGNART : Noot « La pratique de la déduction pour vétusté enfin condamnée », Forum de l’Assurance, 2020- n° 209, p. 1-6 ; Guillaume RUE, note « Faute de l’entrepreneur : pas de réduction d’indemnisation pour vétusté » ; Thierry VANSWEEVELT ; Britt WEYTS : Note interprétation stricte de la faute lourde dans le droit des assurances et réparation intégrale dans le droit de la responsabilité , même en cas de vétusté ; RGDC – 2022 , n° 2 p 104-112 ; Sébastien REY : Noot « Zaakschade : vergoeding van nieuwwaarde of aftrek wegens vetusteid ? Het Hof van Cassatie gaat om “ )
Alvorens de verschillende standpunten uit de rechtsleer uiteen te zetten, moet herhaald worden dat het vroegere standpunt van het Hof van Cassatie en in het bijzonder van de Nederlandstaligen (Arresten van 11 februari 2016 en 5 oktober 2018) stelden dat er een vetusteitscoëfficient in aanmerking moest worden genomen om de schade te beperken.
Voor het Hof van Cassatie “ had het slachtoffer dus recht op herstel van haar schade in de werkelijke waarde, niets minder, maar ook niets meer”. De vergoeding van het slachtoffer mocht dus geen enkele verrijking voor gevolg hebben.
10.
Deze arresten werden bekritiseerd door de meerderheid van de rechtsleer en onder meer door professor Roger DALCQ die schrijft dat de enige manier om de schade integraal te herstellen, erin bestaat het oude te vervangen door iets nieuws. Het eventuele voordeel dat het slachtoffer hieruit verkrijgt, blijft verworven, zelfs indien dit een verarming veroorzaakt bij de aansprakelijke partij.
Professor DALCQ stelde dat: « … de verrijking van het slachtoffer niet zonder oorzaak is : deze verrijking is niet onrechtvaardig, aangezien zij haar oorzaak vindt in de onrechtmatige daad van de verantwoordelijke en de verplichting om de schade die hij veroorzaakte, te herstellen » ( R.O. DALCQ, Traité de la responsabilité civile, t II, Bruxelles, Larcier, 1962, n° 3481)
De professor emeritus Jean-Luc FAGNART van de Université Libre de Bruxelles meent dat de rechtbanken ten onrechte een vetusteitscoëfficient in aanmerking nemen aangezien de vergoeding de intrinsieke waardevermindering van het patrimonium van het slachtoffer moet compenseren.
Voor hem is « dit idee verkeerd aangezien het herstel van de schade geen boekhoudkundige theoretische operatie is: de vergoeding moet het slachtoffer in staat stellen om een gelijkwaardig voorwerp te verkrijgen als datgene dat vernietigd of beschadigd werd ».
Hij vervolgt dat « het respecteren van het principe van integraal herstel van de schade maakt dat er geen vetusteitscoëfficient in aanmerking kan genomen worden. Dit zou neerkomen op een ontkenning van dit principe » ( J-L FAGNART « Plus-value et moins-value à la réparation d’une chose endommagée ou du remplacement d’une chose endommagée ou perdue » For. Ass., 2013, n° 134, pp 85 en volgende met verwijzing naar Franse rechtspraak en rechtsleer in die zin )
- de REY en N. ESTIENNE delen dit standpunt. ( S. De rey, « Nieuw voor Oud : Het verbod op vetusteit aftrek”, noot onder Cassatie , 11 februari 2016, R.G.D.C, 2017/03, pp 185 e.v. ; N. Estienne, op. cit.)
Een minderheidsstrekking in de rechtsleer meent dat dit principe gematigd moet worden in functie van de omstandigheden van de zaak.
Op dit principe zou er dus een uitzondering moeten bestaan :
- In geval van onevenwicht tussen de voordelen voor de schuldeiser en de nadelen voor de schuldenaar;
- Bij gebreke aan onevenwicht, in geval van besparing in hoofde van de schuldeiser die zich eraan moest verwachten de kosten van herstel of vervanging te dragen zelfs als de fout niet gemaakt zou zijn;
- Indien de te herstellen of te vervangen zaak zich voor de onrechtmatige daad in een staat van verwaarlozing bevond of in slechte staat van onderhoud ten gevolge van de onzorgvuldigheid van de eigenaar.
In deze die gevallen zou een vetusteitscoëfficient kunnen worden toegepast ( S. De Rey, op. cit..
11.
Ten gevolge van de arresten van 17 september 2020 en 20 maart 2022 blijft de rechtsleer verdeeld over de toepassing van een vetusteitscoëfficient.
Voor de professor emeritus Jean-Luc FAGNART « bevestigt het arrest van het Hof van Cassatie de superioriteit van het principe van het integrale herstel van de schade, met alle praktische gevolgen op de vrees, geuit door sommigen, dat er een risico bestaat op verrijking zonder oorzaak van het slachtoffer».
Hij vervolgt met « deze vrees is juridisch ongegrond. Het herstel van de schade is geen boekhoudkundige operatie. Het slachtoffer had wel degelijk een goed waarover het kon beschikken. Het herstel is nodig opdat het slachtoffer opnieuw over een goed kan beschikken, waarvan zij op dezelfde manier kan genieten. De vernielde muur was gemaakt van oude stenen. Niemand maakt oude stenen. De muur moet dan ook hersteld worden met nieuwe stenen.».
Hij besluit dat « We dus kunnen stellen dat het Hof van Cassatie met dit princiepsarrest de praktijk van het toepassen van een vetusteitscoëfficient heeft veroordeeld » ( J-L FAGNART : Note « La pratique de la déduction pour vétusté enfin condamnée », Forum de l’Assurance, 2020- n° 209, p. 1-6
12.
In tegenstelling tot professor emeritus J-L FAGNART leiden de professoren Thierry VANSWEEVELT en Britt WEYTS van de Universiteit Antwerpen , van de term « In regel » uit de arresten van 2020 en 2022 af dat het Hof van Cassatie niet uitsluit dat er uitzonderingen gemaakt worden op het principe van het integrale herstel van de schade.
Voor deze auteurs zou de vetusteit in aanmerking genomen moeten worden in geval van wettelijke bepaling of in geval van een contractueel afwijkend beding- wat slechts de uitvoering is van het contract.
De vetusteit zou ook weerhouden kunnen worden in geval van rechtsmisbruik, van onevenwicht tussen het voordeel van de schuldeiser en het nadeel van de schuldenaar, discriminatie of verrijking ( bijvoorbeeld in geval van gebrekkig onderhoud van het goed door het slachtoffer).
Voor deze auteurs gaat het om een piste of een optie die de rechtsinstanties de kans moet geven om hun beslissing te motiveren en indien nodig uitzondering te maken op het integrale herstel van de schade zoals bekrachtigd in de arresten van het Hof van Cassatie van 17 september 2020 en 2 maart 2022.
13.
In functie van hun respectievelijke belangen, zullen partijen het standpunt verdedigen van de rechtspraak en rechtsleer die voor hen het meest voordelig is – wat de beslechting van de geschillen er niet makkelijker op zal maken, behalve in geval van minnelijke regeling uiteraard.
Dit artikel heeft niet de bedoeling om oplossingen aan te reiken, maar wel om na te denken over een problematiek die nog steeds het voorwerp uitmaakt van debat.