In Architraaf n° 187, Februari 2016
Nogmaals dient de aandacht van de architecten worden gevestigd op hun raadgevingsverplichting in het kader van het budget.
De architect heeft een algemene raadgevingsverplichting, zoals iedere professioneel. Deze verplichting is nog belangrijker wanneer zij betrekking heeft op een vrije beroeper, a fortiori wanneer deze laatste van een wettelijk monopolie geniet.
De wetgever vestigde dit monopolie in functie van het algemeen en het persoonlijk belang; de architect beschikt in die zin over een opdracht ter bescherming van het onroerend patrimonium (algemeen belang) en ter bescherming van de bouwheer, zeker indien deze een onervaren leek is (persoonlijk belang).
Om deze redenen beschikt de architect conform de wet van 20 februari 1939 over een wettelijk monopolie voor wat betreft de uitoefening van zijn beroep.
Artikel 4 van de wet van 1939 maakt echter slechts melding van de opdracht tot ontwerp en tot controle op de uitvoering van de werken.
De rechtspraak en de rechtsleer hebben hieraan al zeer snel een raadgevingsverplichting toegevoegd, die gedurende de ganse architectenopdracht vervuld dient te worden.
De raadgeving is bijzonder delicaat wanneer zij betrekking heeft op het bepalen van het budget en het respecteren ervan.
Het bepalen van het budget gebeurt op progressieve wijze tijdens de ontwerpfase ; een eerste raming gebeurt in het kader van het haalbaarheidsonderzoek en het voorontwerp en zal vervolgens bevestigd worden in de architectenovereenkomst.
Hoewel het slechts een raming betreft, dient deze evenwel ernstig en gemotiveerd te zijn; de architect dient desgevallend de weerhouden methode voor een eerste budgetraming te verantwoorden.
Een te belangrijk verschil tussen de werkelijke kostprijs en de raming, zijnde ongeveer 15 %, zou de aansprakelijkheid van de architect in het gedrang kunnen brengen.
De bepaling van het definitieve budget (onder voorbehoud uiteraard van aanpassing in het kader van de uitvoering van het project) gebeurt tijdens de fase van de toewijzing ; het is op dat ogenblik dat alle parameters gekend zullen zijn, aangezien het project werd bevestigd in een stedenbouwkundige vergunning en de prijzen gekend zijn naar aanleiding van de verschillende opgevraagde bestekken.
De architectenopdracht is hiermee echter niet beëindigd; de architect zal moeten waken over het respecteren van het budget gedurende de realisatie van het project.
Indien er aanpassingen plaatsvinden op vraag van de bouwheer of op aanraden van de aannemer, dan dient de architect de impact hiervan op het budget na te gaan en de beslissing van de bouwheer schriftelijk te bevestigen. Hij dient de verschillende vordringsstaten te onderzoeken en goed te keuren vóór iedere betaling.
De architect dient vervolgens na te gaan of de bouwheer over de nodige middelen beschikt om de operatie te financieren.
Tenslotte dient de architect de « mémoires » voor te bereiden, zijnde de definitieve afrekeningen die zullen worden goedgekeurd tijdens de oplevering.
Helaas komt het vaak voor dat de aannemer in een kritieke financiële toestand verkeert, die de voorbode zou kunnen zijn van een faillissement ; de architect dient in dergelijke delicate omstandigheden zeer waakzaam te zijn.
Hij zal regelmatig de afrekeningen moeten nakijken om te vermijden dat de bouwheer te veel betaalt (met het risico meer te betalen dan er werkelijk en correct werd uitgevoerd), doch op een wijze die de aannemer in moeilijkheden toelaat om te overleven en de werf te beëindigen.
————————-
Het Hof van Beroep te Luik heeft de architect recent opnieuw gewezen op zijn verplichting in het kader van het budget (arrest van du 27 maart 2014 – Juridat F-20140327-18).
Nadat de bouwheer een belangrijke overschrijding van het budget had vastgesteld, dat hij niet meer kon bekostigen, lijstte deze de verschillende tekortkomingen in hoofde van de architect op, die hebben geleid tot een vertrouwensbreuk.
Naar aanleiding hiervan besliste de bouwheer om de architectenovereenkomst te beëindigen. Hij beriep zich daarvoor op artikel 1184, alinea 3 van het burgerlijk wetboek (vordering in rechte tot ontbinding van een wederkerige overeenkomst).
Een dergelijke eenzijdige beslissing gebeurt op risico van de partij die de beslissing neemt en is onderworpen aan de controle van de rechter na instelling van een vordering tot gerechtelijke ontbinding (Cass. 2 mei 2002, RCJB 2004, p. 291 en Cass. 16 februari 2009, JT 2010, p. 252).
De bouwheer vorderde naast de ontbinding tevens de terugbetaling van de aan de architect betaalde erelonen en de betaling van een schadevergoeding.
Het Hof van Beroep te Luik stelt vast dat :
« Het is opmerkelijk dat appellante (zijnde de architect) in het kader van de uitvoering van zijn opdracht, op geen enkel ogenblik rekening heeft gehouden met de grenzen van de financiële draagkracht van geïntimeerden (zijnde de bouwheren), waarvan deze laatsten nochtans herhaaldelijk melding hebben gemaakt.
De architectenovereenkomst van 16 maart 2011 voorziet inderdaad een budget van € 400.000,00 exclusief BTW, zonder erelonen, zonder meubilair en zonder aanhorigheden.
Uit alle omstandigheden van de zaak blijkt duidelijk dat de partijen besloten hebben zich te houden aan de aanvankelijke begroting van € 275 000, met andere woorden aan het budget waarover de opdrachtgever werkelijk kon beschikken.
Dit feitelijk element blijkt onder meer uit de eigen erkenning van de appellant die verklaart dat « de doelstelling van partijen was om een werkelijk budget te behouden in de orde van € 275.000,00 exclusief erelonen van de architect ».
Het Hof vult aan:
« De architect heeft de basisverplichting om de begroting vast te stellen: die begroting is een doorslaggevend criterium voor de beslissing van de opdrachtgever. Een overschrijding van 10 of zelfs 15 % van de geschatte begroting is de maximaal aanvaardbare grens.
In casu werd dit percentage op aanzienlijke wijze overschreden in het kader van de twee door appellante voorgestelde projecten, zodat de eerste rechter terecht oordeelde dat de architect aan één van zijn essentiële verplichtingen tekort is gekomen. Door aan de opdrachtgever voorstellen voor te leggen die de afgesproken begroting ruim overschrijden heeft appellante een ernstige tekortkoming begaan, die enkel aan hem te wijten is en die op zich de beslissing om het contract te beëindigen rechtvaardigt, zonder dat de overige grieven ter verantwoording van de beslissing van geïntimeerden om het contract te beëindigen, nader dienen te worden onderzocht ».
Het Hof stelt tevens een breuk van het vertrouwen vast, dat nochtans essentieel is bij de uitvoering van een architectenovereenkomst en oordeelt dat « in deze context niet aan geïntimeerden kan worden verweten dat zij besloten om een einde te maken aan de contractuele relatie, eerder dan te volharden in de uitvoering ervan”.
Het Hof van Beroep bekrachtigt aldus de beslissing van de bouwheren om de overeenkomst te beëindigen en stelt de ontbinding van de overeenkomst vast ten laste van de architect.
De sanctie van deze ontbinding in hoofde van de architect is streng.
Vooreerst dient de architect de ontvangen erelonen terug te betalen.
Het Hof bevestigt namelijk dat :
« De ontbinding van de overeenkomst dwingt een terugkeer in de oorspronkelijke staat, vertrekkende van teruggaven.
De teruggave aan geïntimeerden van het bedrag van € 14.520,00 betaald ten titel van erelonen aan appelante maakt op zich niet het voorwerp uit van enige betwisting.
Geïntimeerden hebben niet kunnen genieten van de plannen van de architect, die niet gediend hebben voor de oprichting van hun woning zodat het werk van appellante ten voordele van geïntimeerden geen enkele verrijking heeft veroorzaakt, die zij aan de architect zouden kunnen terugbezorgen ».
Maar de nefaste gevolgen voor de architect stoppen niet bij de teruggave van de erelonen, aangezien de bouwheer tevens een schadevergoeding kan vorderen voor de geleden schade.
Het Hof bevestigt dit in navolgende bewoordingen :
« De schuldeiser kan, bovenop de ontbinding van de overeenkomst, tevens schadevergoeding vorderen ter vergoeding van de geleden schade die blijvend is, ondanks de ontbinding van de overeenkomst en de wederzijdse teruggaven die hieruit voortvloeien ».
Het Hof kent aan de bouwheer de teruggave toe van een bedrag van € 1.149,50, betaald aan de ingenieur die gelast was met de berekening van de EPB, aangezien het ontwerp van de architect onrealiseerbaar was voor de bouwheer, gelet op de belangrijke budgetoverschrijding.
Het betreft hier vaste rechtspraak.
Het Hof van Beroep te Luik oordeelde reeds in dezelfde zin in haar beslissing van 10 mei 2012.