Artikel geschreven Jean-Pierre VERGAUWE, Architraaf n° 208 van September 2021
De 9de kamer van de rechtbank van eerste aanleg van Waals Brabant wees een interessant vonnis op 28 juni 2021 (onuitgeg. Inzake V. en B tegen BV CI).
De bouwheer, eigenaar van een gebouw te Sint-Genesius-Rode, had de fabricatie, levering en plaatsing van buitenschrijnwerk besteld bij de verwerende partij.
De bouwheer stelt vast dat bepaalde ramen aan het rotten waren en schimmelvorming vertoonden.
De architect verzoekt de aannemer om de aangetaste ramen te vervangen en tot analyse over te gaan van het hout om de oorzaak van de schimmelvorming te onderzoeken.
De aannemer komt tussen om de ramen te vervangen, maar dit geeft geen voldoening, zoals de architect dit ook opmerkt. De architect eist de vervanging van alle ramen.
De eiser zendt een ingebrekestelling aan de raamfirma.
Deze laatste komt een tweede keer tussen om de gebreken aan de andere ramen of gedeelten ervan te verhelpen. Deze gebreken waren reeds hersteld tijdens de eerste tussenkomst in 2021.
Aangezien dit nog steeds niet voldoende was, dagvaardt de bouwheer de aannemer voor de rechtbank.
Hij vordert de vervanging van het buitenschrijnwerk, waarvan de kostprijs 73.997,46 € BTW inclusief bedraagt, de uitvoering van bijhorende werken ten bedrage van 17.994,56 €, het mingenot en andere schade ten bedrage van 15.520 €.
De aannemer verweert zich door de onontvankelijkheid, minstens de ongegrondheid in te roepen van de vordering en roept daartoe een exceptie van verjaring in.
Hij stelt dat de slotfactuur betaald werd zonder enig voorbehoud op 4 juli 2007, terwijl de dagvaarding betekend werd op 28 september 2017.
De verweerster beweert dus dat de betaling van deze factuur zonder enig voorbehoud de stilzwijgende oplevering inhoudt van de werken en dat deze oplevering het aanvangspunt uitmaakt van de tienjarige verjaringstermijn, die aldus zou beginnen lopen zijn in de maand juli 2007, hetzij meer dan 10 jaar voor de inleiding van de procedure ten grond.
De rechtbank volgt deze redenering niet.
Vooreerst herinnert de rechtbank eraan dat er niet zoiets bestaat als een tienjarige vrijwaring zonder contractuele specificatie in die zin, maar wel een “tienjarige aansprakelijkheid”.
Deze aansprakelijkheid is gebaseerd op een fout: “ze veronderstelt het bewijs van een fout in het kader van de bouwverrichtingen, ofwel met betrekking tot het ontwerp, ofwel met betrekking tot de uitvoering. De loutere vaststelling van een schade of een gebrek heeft niet voor gevolg dat de tienjarige aansprakelijkheid van toepassing is. Hiervoor dient tevens worden aangetoond en bewezen dat het gebrek toerekenbaar is aan diegene die wordt aangesproken voor de fout. Aangezien het een feitenkwestie betreft, kan dit bewijs worden geleverd door alle middelen van recht.”
Wat het aanvangspunt betreft van de tienjarige aansprakelijkheid, herinnert de rechtbank eraan dat dit punt overeenstemt met de datum van oplevering van de werken, hetzij « de datum waarop de bouwheer de goede uitvoering erkent van de werken. Deze aanvaarding wordt gegeven bij de oplevering-aanvaarding die normaal gezien plaatsvindt bij de definitieve oplevering, behalve wanneer partijen overeenkomen om de tienjarige termijn te laten aanvangen bij de voorlopige oplevering ».
Maar de rechtbank voegt hieraan toe dat : « in zoverre zij duidelijk zijn overeengekomen om aan deze laatste een effect van aanvaarding te geven ».
Zoals C. BURETTE en B. KOHL stellen in : « Responsabilité des intervenants à l’acte de construire, postérieurement à la réception » in « les obligations et les moyens d’action en droit de la construction » M. DUPONT, Larcier 2012, page 276 : « de clausules in aannemingsovereenkomsten, die de begindatum van de tienjarige aansprakelijkheid vastleggen op datum van de voorlopige oplevering (of elke andere datum voorafgaandelijk de definitieve oplevering), kunnen niet weerhouden worden zonder aan deze datum tevens aanvaardingseffect te geven ».
De rechtbank herhaalt enkele principes die van toepassing zijn op deze aanvaarding, zijnde:
- « Met uitzondering van uitdrukkelijke contractuele bepalingen, heeft de voorlopige oplevering enkel als doel het einde van de werken in hun geheel vast te stellen » (Cass. 16 oktober 1969, RCJB 1971, p. 390 en opm. B. GLANSDORFF).
- « De oplevering is een eenzijdige handeling in hoofde van de bouwheer».
- « Het einde van de werken kan perfect worden vastgesteld, zelfs indien er gebreken zijn ». Met andere woorden, de oplevering kan gepaard gaan met opmerkingen en voorbehouden.
- « Het begrip « beëindiging van de werken » wordt verstaan als : « De realisatie van het geheel van prestaties toevertrouwd aan de aannemer, waarbij geen enkel essentieel element van de bouw onafgewerkt is en waarbij er sprake is van een volledig bouwwerk, gelet op de werken toevertrouwd aan de aannemer. Het einde van de werken is de staat van het werk die een normaal gebruik ervan toelaat, zelfs al is er sprake van voorbehouden» (« Réception, livraison, agréation de travaux privés’, Obs. B. LOUVEAUX, JLMB 2014/34, p. 1618 en volgende) ».
- De oplevering « wordt bewezen met alle middelen van recht ».
- « Gebreken van weinig belang, imperfecties van bepaalde details of kleine onafgewerkte zaken staan de voorlopige oplevering niet in de weg ».
- De oplevering onderscheidt zich « wat betreft haar voorwerp en haar gevolgen betreft van de levering, die een verplichting uitmaakt in hoofde van de aannemer of ook van de aanvaarding, die een handeling is waarbij de bouwheer de uitgevoerde werken aanvaardt in de staat waarin ze zich bevinden ».
- Behalve indien door partijen anders overeengekomen « heeft de voorlopige oplevering dus niet voor gevolg dat de uitgevoerde werken worden aanvaard, maar enkel het vaststellen van de beëindiging ervan ». Nochtans « kunnen partijen rechtsgeldig overeenkomen om bepaalde contractuele gevolgen te geven aan de voorlopige oplevering » en bijvoorbeeld de goedkeuring van de werken toe te kennen, met als gevolg dat de oplevering rechtsgeldig het beginpunt uitmaakt van de tienjarige aansprakelijkheidstermijn.
De rechtbank besluit in de zaak die haar wordt voorgelegd, en hierboven beschreven, dat de loutere betaling door de bouwheer van de laatste factuur, niet overeenstemt met een aanvaarding van de werken.
De rechtbank onderzocht de overige dossierstukken en stelt vast dat de bouwheer op geen enkel moment zijn duidelijke wil te kennen heeft gegeven om de werken te aanvaarden, noch om aan de oplevering de aanvaarding van de werken te geven.
De rechtbank stelt ook dat de termijn van 10 jaar een vaste termijn is, die niet kan worden opgeschort, noch gestuit, behalve door een dagvaarding ten gronde of een erkenning van aansprakelijkheid door de aannemer, wat kan blijken uit de vrijwillige uitvoering van herstelwerken.
De rechtbank bevestigt hiermee terecht dat wanneer de aannemer tussenkomt om herstellingen uit te voeren, de tienjarige aansprakelijkheidstermijn kan worden onderbroken.
De rechtbank stelt vast dat : « de door eisers aangevoerde elementen een coherent bewijs leveren en met een voldoende waarschijnlijkheid aantonen dat verweerster een herstel in natura heeft voorgesteld na de neerlegging van het expertiseverslag, zelfs indien er geen werkelijk minnelijk akkoord is tussengekomen tussen partijen ».
De rechtbank oordeelt dan ook dat de vordering op grond van de tienjarige aansprakelijkheid niet verjaard is.
Hetzelfde vonnis bevat eveneens een interessante herhaling van de principes van de tienjarige aansprakelijkheid en van het begrip « fout van de aannemer ».
Wat de tienjarige aansprakelijkheid betreft, stellen de eisers dat : « aangezien het over het volledige buitenschrijnwerk gaat in het kader van een nieuw gebouw, gaat het wel degelijk over een groot werk. Opdat de tienjarige aansprakelijkheid van toepassing is, dient er niet noodzakelijk sprake te zijn van een daadwerkelijke aantasting van de stevigheid of de stabiliteit van het gebouw : het is voldoende dat de mogelijkheid bestaat van een aantasting van de stevigheid van het gebouw op termijn opdat de tienjarige aansprakelijkheid in het gedrang zou zijn. Het gebrek kan ernstig worden door de evolutie ervan, zoals in casu ».
De rechtbank herhaalt dat de vordering op grond van de tienjarige aansprakelijkheid ondergeschikt is aan volgende voorwaarden:
« -Ze is slechts van toepassing op een aannemingsovereenkomst.
– Ze heeft slechts betrekking op « bouwwerken » of « grote werken ».
– het bouwgebrek of bodemgebrek waarvan sprake moet in zekere mate ernstig zijn.
– Het gebrek moet het gevolg zijn van een fout van de aannemer of van de architect ».
De ernst van het gebrek moet dus worden vastgesteld, met name een gebrek dat de stevigheid of de stabiliteit van het gebouw of van de bepalende delen ervan, aantast.
De rechtbank merkt in dat verband op dat: « enkel de gebreken die de stabiliteit van het gebouw aantasten of zouden kunnen aantasten, in aanmerking kunnen genomen worden. Het gebruik van de term « zouden kunnen aantasten » wijst niet op een hypothetisch risico, maar wel op de ernst van het gebrek en het gevolg ervan op termijn ».
Met andere woorden, de stevigheid of de stabiliteit van het gebouw moet niet reeds in het gedrang zijn op het ogenblik van het onderzoek, maar het volstaat om aan te tonen dat het gebrek dergelijk gevolg kan hebben op lange termijn.
De rechtbank lijkt geen rekening te hebben gehouden met de wet van 31 mei 2017 betreffende de verplichte verzekering van de tienjarige burgerlijke aansprakelijkheid van aannemers, architecten en andere dienstverleners in de bouwsector van werken in onroerende staat, die in artikel 2 stelt dat de gesloten ruwbouw wordt gedefinieerd als : « de elementen die bijdragen tot de stabiliteit of de stevigheid van het bouwwerk alsook de elementen die voor de wind- en waterdichtheid van het bouwwerk zorgen ».
De wetgever heeft hiermee het begrip gesloten ruwbouw uitgebreid tot niet alleen de stabiliteit of de stevigheid van het gebouw in de zin van de artikelen 1792 en 2270 B.W., maar ook tot de elementen die de wind- en waterdichtheid van het bouwwerk garanderen.
De parlementaire stukken van de Kamer van Volksvertegenwoordigers van België, Doc. 54, 3602/001 van 27 februari 2019 inhoudende het wetsvoorstel betreffende de verplichte verzekering van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van architecten, landmeters-experten, veiligheids- en gezondheidscoördinatoren en andere dienstverleners in de bouwsector van werken in onroerende staat definieert de gesloten ruwbouw als : « de dragende elementen die de stabiliteit en stevigheid van de woning uitmaken (funderingen en dragende structuur = ruwbouw), alsook de elementen die de woning wind- en waterdicht maken (buitenschrijnwerk en dak = gesloten maken van de ruwbouw). Het voorgaande betekent dat technieken en afwerking niet onder het beoogde begrip van gesloten ruwbouw vallen. Aannemers die deze werken uitvoeren, zoals de parketplaatser, de schilder, de loodgieter, de elektricien… realiseren geen gesloten ruwbouw en zijn dus niet onderworpen aan de verzekeringsplicht.».
De rechtbank verklaarde de vordering van de bouwheer toch gegrond, gelet op het feit dat : « Volgens de deskundige zijn de vastgestelde gebreken dermate ernstig dat zij de volledige vervanging van de bestelling rechtvaardigen».
De rechtbank besluit dus dat : « het geheel van de werken uit de bestelling onder de toepassing valt van de tienjarige aansprakelijkheid ».
Wat de fout van de aannemer betreft, onderscheidt de rechtbank een resultaatsverbintenis van een middelenverbintenis door zich te baseren op de door partijen aanvaarde onzekerheden ; een ander criterium waarop de rechtspraak zich baseert, is gebaseerd op de specialisatiegraad van de aannemer, op de respectievelijke bekwaamheid van partijen om het bewijs van niet-uitvoering te leveren en op de ernst van het gebrek.
We herhalen tevens dat de architect in het algemeen een middelenverbintenis heeft en de aannemer een resultaatsverbintenis.
Met deze begrippen dient echter voorzichtig te worden omgesprongen, aangezien de rechtbanken over een grote appreciatiemarge en interpretatiemarge beschikken.
Jean-Pierre VERGAUWE