Artikel geschreven door Jean-Pierre VERGAUWE, Architraaf n° 207 van Mei 2021

INLEIDING

Gedurende vele decennia is de wetgever bijzonder stil geweest omtrent de verzekeringen in de bouw.

Deze lacune werd herhaaldelijk aangeklaagd, doch zonder resultaat.

De aansprakelijkheid van de bouwers zou niet efficiënt zijn zonder de garantie dat een verzekering dit belangrijk risico dekt.

Immers, welke architect of aannemer is in de mogelijkheid om zijn burgerlijke professionele aansprakelijkheid – onder meer de tienjarige – te dekken met zijn eigen fondsen, terwijl de gevolgen van deze aansprakelijkheid vaak heel belangrijk zijn.

De architecten waren de eersten die een antwoord boden op deze vraag, via hun deontologisch reglement van 1985.

De architecten hebben daarenboven, en terecht, de mogelijkheid opgeëist om vennootschappen te creëren voor de uitoefening van hun beroep, die als effectieve vennootschappen worden erkend en niet langer als eenvoudige dienstenbedrijven.

De architecten konden namelijk een vennootschap oprichten, maar deze diende enkel voor het ter beschikking stellen van middelen voor de uitoefening van hun beroep.

Wat de aansprakelijkheid betreft, bleef enkel de architect, natuurlijke persoon, houder van het diploma en ingeschreven bij de Orde van Architecten, die over het wettelijke monopolie beschikt, uitsluitend en volledig aansprakelijk.

De architect bevond zich dan ook in een instabiele positie ten aanzien van de bouwwereld, aangezien de andere bouwers (aannemer, ingenieur, promotor, etc…) hun beroep wel konden uitvoeren binnen de bescherming van een vennootschap.

Bovendien, beschikten de aannemer en de promotor over de mogelijkheid om zich failliet te verklaren, optie die de architect niet had.

De architecten, die weliswaar aan dezelfde risico’s blootgesteld waren als de andere bouwpartners, beschikten dan ook niet over gelijke wapens.

Dat is waarom de Orde van de Architecten gevochten heeft in het voordeel van de erkenning van de architectenvennootschap, t.t.z. ingeschreven als dusdanig bij de Orde en bekwaam om zelf het beroep en de activiteiten van de architect uit te oefenen.

Deze actie heeft de wetgever er eindelijk toe aangezet om tussen te komen in verschillende fases

1. De Wet LARUELLE van 15 februari 2006

Na verschillende vruchtbare besprekingen met de minister LARUELLE, werd de architectenvennootschap eindelijk erkend door de wet van 15 februari 2006, doch wel met een logisch en essentieel gevolg, namelijk de wettelijke en niet meer enkel deontologische verplichting voor de architect, zowel de natuurlijke persoon als de vennootschap, om zijn aansprakelijkheid te dekken.

De zogenoemde Wet « LARUELLE » wijzigde de wet van 20 februari 1939 wat deze twee punten betreft.

———————–

2.De wet van 31 mei 2017

De belangrijke vooruitgang veroorzaakt door de Wet LARUELLE was niet voldoende, aangezien de vraag naar de verplichte verzekering van de andere tussenkomende partijen bij het bouwproces nog steeds overeind bleef.

De wet van 31 mei 2017 « betreffende de verplichte verzekering van de tienjarige burgerlijke aansprakelijkheid van aannemers, architecten en andere dienstverleners in de bouwsector » trad in werking op 1 juli 2017.

De wetgever kwam dus opnieuw tussen om aan de geviseerde personen een verplichte verzekering op te leggen ter dekking van hun burgerlijke aansprakelijkheid, zoals voorzien in artikel 1792 en 2270 B.W. voor een periode van 10 jaar vanaf de oplevering van de werken.

Deze wet viseert dus uitsluitend de tienjarige aansprakelijkheid.

De lichte verborgen gebreken worden niet geviseerd.

Artikel 6 van de wet definieert de laagste dekkingsgrenzen.

Ik becommentarieerde deze wet reeds in een eerder artikel « VERZEKERING VAN DE BOUWERS ? EINDELIJK, MAAR HET KAN BETER !» (verschenen in het tijdschrift Architraaf n° 194, december 2017) Deze tweede wetgevende tussenkomst was niet voldoende.

Immers,

1° enkel de ernstige gebreken die van aard zijn de tienjarige aansprakelijkheid in het gedrang te brengen, worden geviseerd ; de wet beperkt haar toepassingsgebied tot « e soliditeit, stabiliteit en waterdichtheid van de gesloten ruwbouw, wanneer deze laatste de soliditeit of de stabiliteit van de woning in gevaar brengt ».

In dat verband gaat de wet minder ver dan de wet van 15 februari 2006 voornoemd.

En effet, l’article 4 de cette loi n’est pas limité à la responsabilité décennale.

2° de wetgever heeft een aantal uitsluitingen voorzien in artikel 3 van de wet, waaronder onder meer de zuivere immateriële schade, alsook de « zichtbare schade of schade die door de verzekerde is gekend op het moment van voorlopige oplevering of die rechtstreeks volgt uit fouten, gebreken of wanprestaties door hem gekend op het moment van voormelde oplevering».

3° de materiele en immateriële schade dient hoger te zijn dan 2.500 € ; de wetgever geeft geen definitie van zuivere immateriële schade, noch van de immateriële schade die lager is dan 2.500 €.

4° de wet van 31 mei 2017 definieert de architect waarvan de tussenkomst wettelijk verplicht is en voor zover zijn activiteit betrekking heeft op uitgevoerde werken of prestaties in België.

Hierbij dient opgemerkt dat een reeks werken de tienjarige aansprakelijkheid in het gedrang kunnen brengen van de bouwers, terwijl de verplichte tussenkomst van de architect niet nodig is.

5° hetzelfde geldt voor wat betreft de aannemer « voor wie de tussenkomst van de architect verplicht is »

6° de wet definieert tevens de andere dienstverleners in de bouwsector.

De studiebureau’s zijn inbegrepen in deze definitie.

De bouwpromotoren worden echter uitdrukkelijk uitgesloten van het toepassingsgebied van de wet.

7° de wet is van toepassing op een « gebouw bestemd voor bewoning».

We verwijzen naar de definitie in artikel 2 van de wet.

De Raad van State merkte op dat « de definitie van woning in artikel 2.4° van het ontwerp complex is en bepaalde onderdelen van deze definitie niet duidelijk zijn ».

Er worden twee criteria gebruikt, meer bepaald deze van de bestemming en deze van het gebruik. De Raad van State betreurt een zekere rechtsonzekerheid, te meer daar op het ogenblik van het bouwen een gebouw niet kan beschouwd worden als een woning, terwijl dit na verloop van tijd wel een woning kan worden in de zin van de wet.

In het voornoemde artikel heb ik de lacunes en onzekerheden in de wet van 31 mei 2017 aangehaald.

Daarbij merkte ik op dat de Regering zich hiervan bewust leek te zijn, aangezien de minsters K. PEETERS en W. BORSU een wetsontwerp aan het voorbereiden waren.

Dit wetsontwerp leidde tot de wet van 9 mei 2019.

———————-

3. De wet van 9 mei 2019

Dit artikel heeft niet als bedoeling een exhaustieve commentaar te geven op de wet van 9 mei 2019.

We beperken ons tot bepaalde algemene opmerkingen.

De wet van 9 mei 2019 heeft betrekking op de verplichte verzekering van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van architecten, landmeters-experten, veiligheids- en gezondheidscoördinatoren en andere dienstverleners in de bouwsector van werken in onroerende staat en tot wijziging van diverse wetsbepalingen betreffende de verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid in de bouwsector.

Deze wet wordt ook « de wet betreffende de verplichte verzekering van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid in de bouwsector» genoemd.

De wet definieert de betrokken personen (artikel 2) ; het betreft de architect, de landmetersexperten, de veiligheids- en gezondheidscoördinatoren en « andere dienstverleners in de bouwsector», met name « elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, andere dan bouwpromotoren, die voor rekening van een derde en mits rechtstreekse of onrechtstreekse vergoeding zich ertoe verbindt, in volledige onafhankelijkheid, doch zonder vertegenwoordigingsbevoegdheid, hoofdzakelijk immateriële prestaties te verrichten in het kader van onroerende werken uitgevoerd in België ».

Het betreft dus met andere woorden de intellectuele prestaties, voornamelijk deze van conceptie. Voor de architecten wordt verwezen naar de wet van 20 februari 1939, artikel 2, voor de landmeters naar de wet van 11 mei 2003, artikel 2 en voor de veiligheidscoördinatoren, artikel 3§1, 1°-12 of 13 van de wet van 4 augustus 1996.

Opnieuw wordt de bouwpromotor van het toepassingsgebied van de wet uitgesloten, wat onbegrijpelijk en onaanvaardbaar is.

Het wetsvoorstel van 27 februari 2019 definieert de dienstverleners als volgt : « de verleners van intellectuele diensten die tussenkomen in het bouwproces, aan de zijde van de architect, zijn veelvuldig : ingenieur, studiebureau (stabiliteit, speciale technieken, … ), project managers, interieurarchitecten, landmeters-experten, … Bepaalde dienstverleners hebben een wettelijke verzekeringsplicht, anderen niet. Het komt gepast voor om de gelijkheid tussen deze dienstverleners te garanderen».

Volgens dit wetsvoorstel dient er aldus een gelijkheid gecreëerd te worden tussen alle betrokken partijen bij het bouwproces.

Voortaan zijn deze dienstverleners gehouden om hun burgerlijke aansprakelijkheid te verzekeren, met uitzondering van de tienjarige aansprakelijkheid, omwille van de intellectuele prestaties die zij en hun aangestelden leveren in het kader van hun beroep (cf. artikel 7).

Deze personen zijn aan de verzekeringsverplichting onderworpen « vanaf het moment dat de dienstverlener zijn beroepsaansprakelijkheid in het gedrang kan komen, bijvoorbeeld in het kader van een verslag of een advies ».

De burgerlijke aansprakelijkheid die verzekerd moet worden, omvat niet de tienjarige aansprakelijkheid uit de artikelen 1792 en 2270 B.W., aangezien deze problematiek reeds het voorwerp uitmaakt van de wet van 31 mei 2017.

Tijdens de duur van het verzekeringscontract dekt de verzekering de herstelvorderingen die lastens de verzekerden worden gesteld en betrekking hebben op schade die tijdens dezelfde duur ontstaan is.

Gedurende 36 maanden te rekenen vanaf het einde van het verzekeringscontract, worden de herstelvorderingen gedekt indien zij betrekking hebben op:

• Schade ontstaan tijdens de duur van het verzekeringscontract indien, aan het einde ervan, het risico niet gedekt is door een andere verzekeringsmaatschappij ;

• Handelingen of feiten die aanleiding geven tot schade, ontstaan en aangegeven aan de verzekeringsmaatschappij gedurende de duurtijd van het contract.

De verzekeringsplicht wordt uitgebreid tot de vorderingen ingesteld binnen de drie jaar te rekenen vanaf de stopzetting van de activiteit (voor de architecten en landmeters gaat het over de dag waarop een einde wordt gemaakt aan hun inschrijving bij de Orde).

Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de fout die aanleiding geeft tot de schade, de schade zelf en tenslotte de vordering van het slachtoffer; dit is belangrijk onder meer in de relatie tussen de verzekeraar en de verzekerde !

De minimale dekking wordt bepaald in artikel 4.

Artikel 5 heeft betrekking op de toegelaten uitsluitingen.

Helaas zijn sommige van deze uitsluitingen zeer ruim.

Dit geldt bijvoorbeeld voor de « schade ten gevolge van de totale of gedeeltelijke nietuitvoering van de contractuele verbintenis ; de commentaar van de Kamer is als volgt : het is aan de verzekerde om de prestatie waartoe hij zich verbonden heeft, uit te voeren. Het zou anders te eenvoudig zijn voor de verzekerde om zich tot iets te verbinden, waarvan hij pertinent weet dat hij deze verbintenis niet zal uitvoeren, rekenend op de verzekeringsmaatschappij om de verbintenis in zijn plaats uit te voeren. Men moet beroep doen op de schuldenaar van de verzekering opdat hij in nature de prestatie uitvoert, waartoe hij zich verbonden heeft. Omwille van dezelfde redenen kunnen de kosten om een slecht uitgevoerde prestatie te herbeginnen of te verbeteren, aldus worden uitgesloten. Hieronder onder meer de kosten van herstel en studie, plannen, of berekeningen die het voorwerp uitmaken van de opdracht van de verzekeringsnemer. De gevolgen van de fouten zijn echter wel gedekt door het verzekeringscontract».

Worden eveneens uitgesloten, de vorderingen met betrekking tot de adviezen gegeven met betrekking tot de keuze en de plaatsing van een installatie, in de mate dat deze vorderingen betrekking hebben op de financiële en economische schade ten gevolge van deze keuze en niet op de intrinsieke kwaliteiten van de installatie, zoals de stabiliteit of de werking ervan.

Zijn ook uitgesloten, de vorderingen met betrekking tot budgetoverschrijdingen, een gebrek aan controle of fouten in de schatting van de kosten, alsook alle vorderingen die betrekking hebben op betwistingen of inhoudingen van erelonen en kosten.

De duur van de garantie wordt bepaald in artikel 6.

De aangestelden, het personeel, stagiaires, leerlingen en andere medewerkers van een natuurlijke persoon of rechtspersoon worden beschouwd als aangestelden van de verzekerde, alsook de bestuurder, zaakvoerders etc.

De architect, de landmeter-expert, de veiligheids- en gezondheidscoördinator of de andere dienstverlener in de bouwsector, indien hij zijn activiteit uitoefent als ambtenaar van de overheid of een daarvan afhankelijk orgaan, is niet gehouden een verzekeringsdekking te nemen, voor zover zijn aansprakelijkheid gedekt wordt door de overheid of een daarvan afhankelijk orgaan (artikel 9).

De Wet voorziet een systeem van bewijs (artikel 12): de architectuurovereenkomst vermeldt verplicht het inschrijvingsnummer van de architect bij de Orde van Architecten, evenals de contactgegevens van de bevoegde Raad van de Orde van architecten die kan worden geraadpleegd met het oog op de naleving van de verzekeringsplicht. Dat is niet nieuw. Anderzijds dienen alle contractuele documenten opgesteld door een architect, landmeterexpert, veiligheids- en gezondheidscoördinator of andere dienstverleners in de bouwsector de naam en het ondernemingsnummer van de verzekeringsonderneming te vermelden en het nummer van de verzekeringsovereenkomst. Op de werf overhandigt elke architect, landmeter-expert, veiligheids- en gezondheidscoördinator of andere dienstverlener in de bouwsector een exemplaar van het attest van verzekering op het eerste verzoek waarbij de verzekeringsonderneming bevestigd dat de verzekeringsdekking in overeenstemming is met deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.

De hoofdstukken 6 en 7 betreffen het onderzoek, de vaststelling en de sanctie van de inbreuken.

Ook valt te noteren dat de wet van 9 mei 2019 een ruimer toepassingsgebied heeft dan de wet van 31 mei 2017, onder meer omdat zij niet beperkt is tot bouwwerken waarvoor de tussenkomst van een architect noodzakelijk is op grond van artikel 4 van de wet van 20 februari 1939 en anderzijds omdat de definitie van woning niet langer in de wet opgenomen is. De wet heeft bijgevolg betrekking op alle soorten bouwwerken.

De aannemers echter vallen niet onder het toepassingsgebied van de wet van 9 mei 20119.

———————–

Besluit

1. Voortaan dienen alle partijen bij het bouwproces een verzekering af te sluiten ter dekking van hun tienjarige aansprakelijkheid, met uitzondering van de bouwpromotor.

2. De intellectuele beroepen moeten bovendien een verzekering onderschrijven ter dekking van hun burgerlijke beroepsaansprakelijkheid in de ruime zin, dus met inbegrip van de kleine gebreken die niet onder de tienjarige aansprakelijkheid vallen.

Het is vreemd dat de wetgever de aannemers niet geviseerd heeft om deze vorm van risico eveneens te verzekeren.

Het werk van de wetgever is dus nog niet gedaan ; de wetgever zou minstens de bouwpromotor moeten betrekken en aan de aannemers tevens een verzekeringsplicht opleggen voor wat betreft de andere gebreken dan deze die onder het toepassingsgebied van de tienjarige aansprakelijkheid vallen.

3. Het weze opgemerkt dat, in de zin van de wet van 31 mei 2017, de verzekering die de tienjarige aansprakelijkheid dekt vanaf de oplevering van de werken « beperkt is tot de stevigheid, de stabiliteit en de waterdichtheid van de gesloten ruwbouw wanneer deze de stevigheid of de stabiliteit van het gebouw in het gedrang brengt » (cf. parlementair document n° 2412/001).

4. De situatie in het kader van de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering van de bouwers blijft dus nog grotendeels hybride en onvolledig. Tenslotte dient nog opgemerkt dat het wettelijke arsenaal van de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen desgevallend kan aangevuld worden met andere verzekeringspolissen (onder meer de verzekering alle bouwplaats risico’s, de controleverzekering, de BA uitbatingsverzekering en eventueel de verzekeringen onderschreven door de eigenaar en/of de bouwheer).

Jean-Pierre VERGAUWE

jp.vergauwe@jpvergauwe.be

CategoryConstruction